Over gelijke opleidingskansen
Stereotypes en vooroordelen bepalen ons denken en gedrag
Je zou denken dat iedereen nu zo langzamerhand wel gelijke kansen op opleiding en werk heeft. Niets is minder waar. De afkomst van een leerling bepaalt nog altijd in grote mate zijn studiekeuze en resultaten. Zo blijkt dat de 10% leerlingen van 15 jaar oud met de hoogste sociaaleconomische achtergrond 79% kans heeft om op een ASO-school te zitten. Bij de 10% leerlingen met de zwakste achtergrond is die kans maar 22 %.
De schoolresultaten bevestigen dit beeld. Een leerling van betere komaf met hoger opgeleide ouders en meer financiële middelen scoort hoger op vaardigheden als lezen en wiskunde, zoals blijkt uit een analyse van de Pisa-resultaten door de professoren Kristof De Witte (KU Leuven) en Jean Hendriks (UCL). Voor zittenblijven geldt hetzelfde. Slechts 8% van de rijkste leerlingen heeft een jaar overgedaan, bij de armste leerlingen is dit maar liefst 45%.
We zien dus dat armoede nog altijd iemands opleidingskansen beïnvloedt. Het is een kwestie van geluk: wie in een gegoed milieu ter wereld komt, heeft de meeste kans om een goede opleiding te genieten en om tot het zelfde milieu te behoren. Hoe kunnen we deze verschillen in kansen tussen arm en rijk verklaren?
Stereotypes en vooroordelen
Als leerkrachten leerlingen beoordelen, laten ze zich leiden door vooroordelen en stereotypes. Zo deden de UGent en de KU Leuven bij honderden leraren onderzoek naar de vraag welk attest ze een leerling uit het vierde middelbaar zouden geven. Het ging om fictieve leerlingen met precies dezelfde punten.
En wat blijkt? Wanneer de naam Lars wordt veranderd in Mohammed of het beroep van de ouders van bankbediende in vrachtwagenchauffeur, stijgt het aantal B- en C-attesten: bij armere leerlingen met 14% en bij leerlingen met een migratieachtergrond met 12%. Voor die leerlingen hebben de leerkrachten blijkbaar lagere verwachtingen. De onderzoekers stelden vast dat leerkrachten er nog altijd vanuit gaan dat rijkere, blanke leerlingen voort zullen studeren en zo lang mogelijk in het ASO moeten blijven. Op die manier ontstaat een ‘selffulfilling prophecy’: aan diegenen voor wie we de laagste verwachtingen hebben, geven we ook de minste kansen, wat dan weer de mindere verwachtingen bevestigt.
Sociale apartheid of sociale mix?
De Vlaamse regio is op het vlak van opleidingskansen één van de slechtste leerlingen van de internationale klas: haast nergens voorspelt afkomst zo sterk de schoolresultaten. Blijkbaar zijn we er na jaren van democratisering en emancipatie nog altijd niet in geslaagd om iedereen gelijke kansen te geven. We hebben nog altijd een systeem dat zichzelf reproduceert: wie arm is, heeft minder opleidingskansen en maakt daardoor ook minder kans om uit de armoede te raken, want een betere opleiding levert meestal een betere baan op.
Voor leerlingen met een migratieachtergrond geldt dit des te meer. Niet alleen hun sociaaleconomische en culturele achtergrond maar vaak ook de school waar ze les volgen speelt in hun nadeel. De vrije schoolkeuze brengt immers met zich mee dat rijke ouders een school kiezen waar ook andere rijke gezinnen hun kinderen naartoe sturen. Op andere scholen zijn leerlingen van arme ouders oververtegenwoordigd, die worden dan wel concentratiescholen (!) genoemd. Omdat de rijken doorgaans blank zijn en de armen meestal gekleurd, zijn er witte en zwarte scholen ontstaan.
Vrije schoolkeuze werkt segregatie in de hand, er ontstaat sociale apartheid. Om dat te vermijden is een sociale mix op school het beste antwoord en er gaan dan ook stemmen op om de vrije schoolkeuze te beperken om de kansengelijkheid te vergroten. Je steekt er immers weinig van op als je in een klas vol klonen van jezelf zit.
Intelligentie of milieu?
Zijn arme leerlingen dommer dan rijke? Uiteraard niet, maar stel dat het zo zou zijn, dan zou de verdeling van het IQ over de bevolking volkomen de verdeling van het inkomen moeten volgen. Het is aannemelijker dat beide elementen betrekkelijk los van elkaar staan en dat we dus zowel bij de armen als bij de rijken mensen met een hoger en mensen met een lager IQ aantreffen. Het is daarom onrechtvaardig wanneer een arme minder opleidingskansen heeft. Niet zozeer zijn IQ maar vooral zijn milieu beperkt zijn mogelijkheden. Vaak stimuleert dat milieu leren niet omdat de ouders weinig hebben gestudeerd. En opleiding volgen kost geld. Armere leerlingen die een keer blijven zitten, krijgen niet altijd de kans om het nog eens te proberen of stoppen noodgedwongen na het middelbaar onderwijs.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er wel een zeker verband is tussen armoede en IQ. Aanleg is gedeeltelijk erfelijk en het is waarschijnlijk dat hoger opgeleiden vaker onderling trouwen, net als lager opgeleiden. Hierdoor wordt de sociale ongelijkheid bestendigd.
De Vlaamse regio is op het vlak van opleidingskansen één van de slechtste leerlingen van de internationale klas: haast nergens voorspelt afkomst zo sterk de schoolresultaten.
Toch kun je je afvragen of een IQ-test een goede graadmeter van iemands intelligentie is. De nadruk ligt sterk op analytische, rekenkundige vaardigheden; synthetische, talige en creatieve vaardigheden blijven grotendeels buiten beschouwing. Er is daarom wel gezegd dat een IQ-test typisch intellectuele vaardigheden meet die in het westerse onderwijs centraal staan. We weten ook dat iemand die vaker een IQ-test doet er almaar beter in wordt, terwijl zijn intelligentie in werkelijkheid natuurlijk niet is gestegen. Het is ook bekend dat iemand in verschillende situaties een ander resultaat kan behalen: je scoort beter wanneer je goed uitgeslapen bent dan wanneer je een kater hebt. Je IQ is niet zo’n vaststaand en objectief gegeven als je lengte of je schoenmaat.
Vlaams volksvertegenwoordiger Koen Daniëls (N-VA) heeft voorgesteld om het gelijkekansenbeleid te evalueren door het IQ van kinderen te meten. Hij lijkt er vooral op uit om vast te stellen dat arme kinderen de capaciteiten niet hebben en we dus niet verbaasd moeten zijn over hun mindere schoolprestaties. Welke conclusies zou hij uit de evaluatie van het gelijkekansenbeleid willen trekken? Dat het niet de moeite loont om te investeren in leerlingen uit kansarme gezinnen? We hoeven er niets aan te doen, want we kunnen er niets aan doen? Eigen schuld, dikke bult? Het eindpunt is dan een kastesysteem met maximale segregatie. Van een samenleving is geen sprake. Je kunt alleen in opstand komen en zo’n wereld is een ideaal biotoop voor radicalisme en terrorisme. Zo blijft het terreurniveau op peil en verdwijnen de militaire duo’s nooit uit het straatbeeld.
Vroegtijdig van school
Als armoede, opleiding en werk zo sterk samenhangen is het geen wonder dat vooral armere leerlingen ontmoedigd afhaken en hun geloof in de rechtvaardigheid van het onderwijssysteem verliezen. Zij verlaten zonder enige kwalificatie het secundair onderwijs. In Vlaanderen zijn er ruim 10% vroegtijdige schoolverlaters, maar in de provincie Antwerpen gaat het om 13,5% en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelfs om 15,2%. Maar te vroeg van school gaan is niet alleen een probleem van de steden. En het komt ook in ASO-scholen voor.
Jongeren zonder diploma komen vaker in de werkloosheid terecht of vinden een laagbetaalde job met weinig perspectief. Vroegtijdige schooluitval brengt extra maatschappelijke kosten met zich mee. “Wanneer er meer jongeren ongekwalificeerd uitstromen, leidt dit tot hogere werkloosheids- en gezondheidsuitgaven, een lagere economische groei en hogere veiligheidsuitgaven en gerechtelijke kosten”, zegt professor Marc Swyngedouw (KU Leuven). Volgens hem gaat het in totaal om zo’n 264 miljoen euro.
Toch is er geen reden om fatalistisch te worden en de moed te laten zakken. Maar liefst 90% van de kwetsbare leerlingen gelooft sterk in het onderwijs als middel voor sociale mobiliteit, zoals blijkt uit een grootschalig, vijfjarig onderzoek naar vroegtijdig schoolverlaten in Europa, uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen. Juist dat vertrouwen kan ervoor zorgen dat zij minder vaak de school verlaten zonder diploma. Maar hun geloof in het onderwijs wordt bepaald door de mate waarin leerlingen zich ondersteund weten door hun leerkrachten en meer persoonlijke aandacht krijgen, door de omkadering en door het geld dat daarvoor wordt uitgetrokken. Vroegtijdige schooluitval is vooral een kwestie van centen en van onze bereidheid om te investeren in kansarme leerlingen.
Waren we het er niet over eens dat in onze samenleving geen talent verloren mag gaan? Staan de werkgevers niet te springen om werknemers? In zo’n situatie moeten we denken, durven en doen en dus geen groepen van opleiding en werk uitsluiten.