Al 26 jaar lang heeft de Europese Unie één interne markt met vrij verkeer van personen, diensten en goederen. Voor gewone burgers heeft dit als voordeel dat op reis gaan in de EU erg makkelijk is geworden. Grenscontroles zijn al lang verleden tijd. Voor goederen en diensten geldt hetzelfde. Dit alles leidde in sectoren als de bouw en het transport tot een grote mobiliteit van werknemers. Poolse bouwvakkers die op Belgische werven werken, Litouwse vrachtwagenchauffeurs die heel Europa doorkruisen, Roemeense vleesbewerkers die in Duitse slachthuizen aan de slag zijn, het is geen zeldzaamheid meer.
Deze mobiliteit is een probleem wanneer werknemers via onderaanneming of andere formules tegen slechtere arbeidsvoorwaarden werken dan de vaste werknemers uit de sector. De Europese vakbonden klagen deze praktijken al jarenlang aan. De nationale inspectiediensten zaten met de handen in het haar omdat het heel moeilijk was om dit te controleren.
Na aanhoudende druk zei Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Europese Commissie, in 2017 dat er een Europese arbeidsinspectie moest komen. Het doel van deze inspectie is om erover te waken dat arbeidsmobiliteit op een eerlijke manier verloopt zodat loon en sociale zekerheid voor mobiele werknemers correct worden betaald. De inspectie moet het uitwisselen van informatie tussen verschillende nationale diensten makkelijker maken. Bovendien zal ze gezamenlijke, grensoverschrijdende inspecties coördineren en bemiddelen in conflicten tussen verschillende lidstaten.
De eerste bestuursvergadering vond midden oktober 2019 plaats in Bratislava. De Europese vakbonden maakten hun eisen heel duidelijk door dossiers in te dienen die om een oplossing vragen. Via een zitje in de ‘stakeholdersgroep’ houden ze bovendien rechtstreeks toezicht op het functioneren van de arbeidsinspectie. Het startschot is gegeven, nu moet de praktijk volgen.