Mobiliteitsvergoeding en –budget dragen bij tot een oplossing
We zeggen en schrijven het al jaren, het autoverkeer heeft zijn limieten bereikt. België staat stil. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) berekende dat de stilstand en de onderbrekingen van het treinverkeer ons maar even 2% van het bruto binnenlands product (BBP) kosten. Het gaat zelfs zover dat de radio geen waarschuwingen meer geeft voor files met een vertraging van minder dan tien minuten. We willen niet sarcastisch worden maar laten we misschien gewoon een uur nemen, dan staan de files er nog wel maar praten we er niet meer over.
Nochtans stellen we vast dat de Vlaming tegenwoordig 65% van zijn verplaatsingen nog altijd met de auto doet. De fiets komt ver achterop op de tweede plaats, bus en tram bengelen onderaan het rijtje. De meeste verplaatsingen gebeuren ’s morgens rond 6.00u en ’s avonds rond 19.00u. 60% van de verplaatsingen valt onder de noemer ‘functionele verplaatsingen’: woon-werkverkeer, naar school en naar de winkel. De overige gevallen zijn recreatieve verplaatsingen, om iemand te bezoeken of om naar de fitness of sporthal te trekken. Voor het woon-werkverkeer wordt in bijna 70% van de gevallen de auto gebruikt. Dit ondanks de files, tijdverlies, stress en aanverwante.
Als we kijken naar oplossingen voor het mobiliteitsprobleem is het dan ook niet verwonderlijk dat er al gauw met de vinger gewezen wordt naar Koning Auto. Theoretisch is het gemakkelijk: we moeten verplaatsingen voorkomen en een betere infrastructuur ontwikkelen. Er wordt ook gepleit voor een grotere en betere beschikbaarheid van het openbaar vervoer. Alternatieven voor de auto financieel aanmoedigen en promoten dringt zich meer en meer op.
Nieuwe wetgeving
De jongste tijd zijn er twee wettelijke initiatieven ontwikkeld die ervoor moeten zorgen dat een aantal auto’s van de wegen verdwijnt. Enerzijds de mobiliteitsvergoeding, anderzijds het mobiliteitsbudget.
De wet over de mobiliteitsvergoeding geeft aan werknemers die lang genoeg over een bedrijfswagen beschikken, de mogelijkheid om die in te leveren voor een mobiliteitsvergoeding, die fiscaal en sociaal even voordelig wordt behandeld als de bedrijfswagen. Werkgevers moeten lang genoeg bedrijfswagens ter beschikking hebben gesteld van één of meerdere werknemers om de mobiliteitsvergoeding te kunnen opnemen in hun loonpakket. Ze zijn niet verplicht om het stelsel in te voeren en werknemers kunnen niet worden verplicht om hun bedrijfswagen in te leveren.
Het bedrag van de mobiliteitsvergoeding wordt berekend op basis van de catalogusprijs van de ingeleverde bedrijfswagen en wordt jaarlijks geïndexeerd. De mobiliteitsvergoeding zelf zal net zoals de bedrijfswagen worden onderworpen aan een solidariteitsbijdrage; ze is ook aftrekbaar voor de werkgever alsof het om een bedrijfswagen gaat. De werknemer betaalt belastingen op een bedrag dat vergelijkbaar is met het privé belastbaar voordeel auto.
We moeten alleen vaststellen dat er van deze regeling tot nu toe weinig gebruik wordt gemaakt. Mogelijk in afwachting van de tweede regeling waarover al lang wordt gepraat en die meer mogelijkheden geeft.
Budget
Nieuw sinds 1 maart 2019 is het mobiliteitsbudget dat mikt op multi-inzetbaarheid. Bij deze regeling is het mogelijk om gebruik te maken van verschillende vervoermiddelen (voor het woon- werkverkeer). Hier wordt in ruil voor een bedrijfswagen een budget ter beschikking gesteld dat de werknemer op diverse manieren kan gebruiken.
De werknemer kan vrij kiezen hoe hij dit budget zal gebruiken. Hij moet kiezen uit drie pijlers/mogelijkheden. De werkgever is niet verplicht om een regeling in te voeren.
De eerste mogelijkheid is om te kiezen voor een bedrijfswagen, zij het dan wel een milieuvriendelijke auto die voldoet aan specifieke ecologische eisen. Deze wagen wordt fiscaal en parafiscaal behandeld zoals een klassieke bedrijfswagen.
De tweede mogelijkheid bestaat uit een heel aantal alternatieve en duurzame vervoersmodi zoals het openbaar vervoer, de fiets, deeloplossingen enzovoort. Opvallend is dat met duurzame vervoermiddelen huisvestingskosten, (onder meer huurgelden en interesten van hypothecaire leningen), voor een woonplaats die binnen een straal van 5 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling ligt ook tot de mogelijkheden behoren.
De derde optie geeft de werknemer het recht om het resterende bedrag van het mobiliteitsbudget uitbetaald te krijgen dat niet werd aangesproken voor de twee andere pijlers.
Om het gebruik van alternatieve vervoersmodi zoveel mogelijk aan te moedigen wordt voorzien in een fiscale vrijstelling voor de eerste twee mogelijkheden terwijl de derde optie wordt onderworpen aan een specifieke sociale bijdrage van 38,07%.
Werknemers wensen meer efficiëntie voor ze overstappen naar alternatieven.
Opvallend is dat beide regelingen niet alleen gelden voor werknemers met een bedrijfswagen maar ook voor diegenen die er aanspraak op kunnen maken volgens het bedrijfswagenbeleid van de werkgever. In de praktijk wil dit zeggen dat wie volgens zijn functie recht heeft op een bedrijfswagen die ook kan omzetten in een budget of vergoeding.
Of het budget meer zal aanslaan dan de vergoeding valt nog af te wachten. Maar rekening houdend met de mogelijkheden verwachten we dat het budget meer succes zal kennen.
Investeringen zijn nodig
Om het mobiliteitsprobleem op te lossen moet er wel meer gebeuren. Werknemers wensen in ieder geval meer efficiëntie voor ze overstappen naar alternatieven. Wie langer onderweg is met het openbaar vervoer dan met de wagen, met de files er bovenop, zal altijd geneigd zijn om te blijven kiezen voor de auto. Daarom zijn er ook dringend investeringen nodig die zorgen voor een beter en ruimer beschikbaar openbaar vervoer. Bedrijfsgebouwen en kantoren in de buurt van de stations. Meer mogelijkheden voor gedeeld vervoer.
Als vakbond kunnen we in ieder geval ons steentje bijdragen om ervoor te zorgen dat deze mogelijkheden ook op bedrijfsvlak hun intrede kennen. Maar we kunnen meer doen. Ook thuiswerk, hoewel niet voor iedereen mogelijk, is één van de deeloplossingen. Flexibiliteit intomen evenzeer. Hoe meer mensen gezamenlijk kunnen stoppen, des te meer zij zelf zullen proberen om te carpoolen.
Elk bedrijf met meer dan 100 werknemers moet een bedrijfsvervoerplan opstellen en bespreken in de ondernemingsraad. In de ondernemingsraad hebben we de bevoegdheid om de uurroosters aan te passen om onder meer carpooling gemakkelijker te maken. We kunnen er regels voor thuiswerk en telewerk afspreken. Naast de fietsvergoeding kunnen we ook afspraken maken over het ter beschikking stellen van fietsen en het aanbieden van onderhoud.
Op het preventiecomité (CBPW) kunnen we vragen om douches, fietshelmen, hesjes en dergelijke ter beschikking te stellen. De vakbondsafvaardiging kan gesprekken starten over alternatieven voor de verplaatsingsvergoedingen die nu in de onderneming worden betaald. We kunnen zelfs initiatieven nemen om over de grenzen van ons bedrijf te kijken en samenwerkingsverbanden te organiseren met naburige bedrijven.
Met het vingertje wijzen zal niet veel oplossen. Het is een kwestie van mogelijkheden aan te bieden en samen met de werknemers te zoeken naar alternatieven.